Naast werk en werkzekerheid is de kwaliteit van het werk altijd een belangrijke speerpunt van de vakbeweging geweest. Nu de economie zich sterk herstelt van de Covid-19-pandemie en de komende jaren eerder een tekort aan mensen dan een tekort aan banen het probleem lijkt te zijn, is er alle reden voor de vakbeweging om de aandacht (nog) sterker te richten op de kwaliteit van het werk. Het streven zou niet alleen moeten zijn dat zoveel mogelijk mensen die dat willen, kunnen werken, maar vooral ook dat zij perspectief hebben op waardevol werk. Dit sluit aan op de ‘gewoon goed werk’-agenda die de FNV al meer dan een decennium uitdraagt.
Het WRR-rapport Het betere werk en het rapport van de Commissie Borstlap In wat voor land willen wij werken? hebben er op gewezen dat het doel van ‘gewoon goed werk’ nog voor lang niet iedereen is gerealiseerd. In het kader van dit thema in het onderzoeksprogramma zal worden nagegaan hoe de kwaliteit van het werk in het komende decennium voor iedereen verbeterd kan worden. Zeker nu de arbeidsmarkt krapper wordt, zijn er volop kansen om op dit terrein verbetering te realiseren. Daarbij hoort ook een kritische reflectie op de plaats van werk in onze samenleving en de balans tussen werk en privéleven.
Enkele mogelijke onderzoeken die in het kader van dit thema kunnen worden uitgevoerd:
1. Gelijke kansen op waardevol werk: Dat bepaalde bevolkingsgroepen (bv. met een migratieachtergrond of met een lichamelijke of mentale beperking) minder kans op (betaald) werk hebben dan anderen, is genoegzaam bekend. Steeds meer wordt onderkend dat er tussen werkenden onderling ook grote verschillen zijn in de kans op waardevol werk, dat wil zeggen werk van voldoende kwaliteit en met kans op ontwikkeling en autonomie (zie ook onderzoek 2). Behalve een migratieachtergrond en een beperking kunnen ook sekse en seksuele geaardheid een belemmering blijken doordat er, al dan niet bewust, bij promoties en ontwikkelingsmogelijkheden op die kenmerken wordt geselecteerd en gediscrimineerd. Dit soort interne selectiemechanismen is echter moeilijk direct door vakbonden met cao-afspraken te beïnvloeden. In dit onderzoek worden de oorzaken van deze vormen van discriminatie geïnventariseerd en wordt nagegaan welke instrumenten kunnen worden ingezet om deze selectie en discriminatie tegen te gaan en hoe effectief deze zijn.
2. Zeggenschap over werk en de balans met het privéleven: Uit organisatiepsychologisch onderzoek is bekend dat autonomie en intrinsieke motivatie de belangrijkste voorwaarden zijn voor het mentale welbevinden en de bevlogenheid van werkenden. Het goede nieuws is, dat de autonomie van werknemers in Nederland, in internationaal perspectief, groot is, zoals uit cijfers van Eurofound blijkt. Het slechte nieuws is echter dat de autonomie (zeggenschap over werktijden, werktempo, uitvoering van het werk) sinds het begin van deze eeuw in Nederland is afgenomen. Dat is ook zorgelijk omdat zeggenschap over werktijden belangrijk is voor een goede afstemming tussen werk en privéleven. Steeds meer werkenden combineren betaald werk met zorgtaken, maar die combinatie is voor velen nog steeds lastig te organiseren en mede hierdoor stressvol. De toename van burnout-gerelateerde verschijnselen duidt ook op een toenemende spanning tussen taakeisen en regelmogelijkheden. In dit onderzoek wordt, op basis van beschikbare literatuur, nagegaan wat verklaart waarom de autonomie en zeggenschap van werknemers afnemen en wordt onderzocht welke aanpak effectief is om deze weer te vergroten. In dit verband zal ook worden gekeken naar opties als verkorting van de voltijdwerkweek (bv. naar een vierdaagse werkweek) en meer mogelijkheden voor thuiswerken (wat veel werknemers zouden willen).
3. Medezeggenschap: Waar het vorige thema zich richt op individuele zeggenschap over het werk, gaat dit thema over collectieve medezeggenschap. Werknemers hebben nog altijd weinig te zeggen over strategische ondernemingsbeslissingen, zoals omvangrijke investeringen, herstructureringen, fusies en overnames. In de meeste ondernemingen is de invloed van de OR hierop beperkt en komen vakbonden past in actie als de bedrijfsleiding het besluit al hebben genomen. Toch is het thema van ‘economische democratie’ in de loop van de tijd steeds meer naar de achtergrond gedrongen. Is er reden om dit thema weer hoog op de vakbondsagenda te zetten? Zo ja, moet versterking van medezeggenschap primair worden gezocht via versterking van de (wettelijke) rol van de OR of moeten nieuwe vormen van (mede)zeggenschap worden beproefd? Moeten daarvoor oude ideeën als financiële participatie opnieuw worden afgestoft of zijn er nieuwe instrumenten voorhanden?
4. Het werknemersperspectief. Hoewel in het vakbondswerk de werknemer centraal staat, wordt maar zelden de vraag gesteld hoe werkenden zelf tegen hun werk aan kijken. Wat betekent werk voor hen? In welke mate voelen zij zich onderdeel van een ‘werkende klasse’? Hoe ervaren zij hun positie op de arbeidsmarkt? Welke invloed hebben zij op hun werksituatie en welke mogelijkheden zien zij voor politiek engagement? Kortom, wat is de identiteit van de werkenden van vandaag en hoe sterk verschilt die tussen verschillende groepen? Het werknemersonderzoek leent zich hiervoor.