Netwerk vakbeweging-wetenschap met Saskia Boumans (UvA)
15-10-2024
Op 15 oktober organiseerde het WB een bijeenkomst over de toegenomen spanning in de polder met UvA promovenda Saskia Boumans. Het afgelopen jaar zag immers de meeste stakingen sinds 50 jaar, terwijl werkgevers steeds vaker met mini-vakbonden of de OR arbeidsvoorwaarden afspreken. Tijdens de bijeenkomst stonden twee vragen centraal: (1) Hoe verklaren we deze nieuwe gespannen verhouding tussen werkgevers en vakbonden? (2) is het poldermodel inmiddels een conflictmodel geworden?Wat zijn de aanwijzingen dat het poldermodel een conflictmodel is geworden? Onder meer het aantal werknemers onder cao daalt, terwijl het aantal werknemers afhankelijk avv stijgt. De organisatiegraad vakbonden blijft dalen en er zijn ook indicaties dat de organisatiegraad werkgevers daalt. Deze systemische veranderingen zorgen voor eroderende druk op het arbeidsbestel, zoals we dat sinds decennia kennen.
In de bijeenkomst legde Boumans uit dat het belang van werkgeversorganisaties voor het Nederlandse poldermodel groot is. Zij zijn ‘de kurk’ van het arbeidsbestel, want werkgevers kunnen bepalen of ze een cao willen afsluiten en kunnen zich eenzijdig onttrekken aan het collectief onderhandelen. Tot slot zijn de werkgeversorganisaties uitermate goed georganiseerd: ze kennen een nog steeds vrij hoge organisatiegraad, werken onderling nauw samen en hebben een uitstekende lobby.
Het onderzoek van Boumans richt zich op de ideeëngeschiedenis van werkgeversorganisatie ten aanzien van arbeidsvoorwaarden vanaf de jaren 70. Met dit onderzoek probeert ze inzicht te krijgen op de rol die zij hebben gespeeld in de overgang van een Keynesiaanse economie naar een markteconomie.
Medio jaren '70 kenden democratische landen wat tegenwoordig een "polycrisis" wordt genoemd: een situatie van hoge inflatie, hoge werkloosheid en teruglopende productiviteit. In Nederland wordt het Akkoord van Wassenaar uit 1982 vaak gezien als keerpunt in de machtsverhoudingen tussen werkgevers en werknemers. Met dit akkoord stemde de vakbeweging in met de heroriëntatie van de economie, in plaats van zich ertegen te verzetten. Het doel was meer ruimte geven aan kapitaal en vrij ondernemerschap, wat leidde tot de liberalisering van de politieke economie en de vrijheid van kapitaal: oftewel 'the unruliness of capital'. De liberalisering vergrootte de eenzijdige beslissingsbevoegdheid van werkgevers, wat Boumans 'werkgeversdiscretie' noemt. Deze toegenomen beslissingsbevoegdheid beïnvloedde vervolgens de inhoud van cao's: door deregulering, individualisering en decentralisering werden ze steeds minder een collectief instrument. De cao werd zo geleidelijk aan gedecollectiviseerd.
In het promotieonderzoek analyseert Boumans onder andere de arbeidsvoorwaardennota's van georganiseerde werkgevers en van de FNV als grootste vakfederatie. De methodologie is gebaseerd op het ideationele institutionalisme dat er vanuit gaat dat actoren een bepaalde strategie kiezen op basis van hun ideeën over de werkelijkheid, en dat deze ideeën mede hun belangen vormgeven.
De nagestreefde belangen van werkgevers vertonen een grote continuïteit: sommige zinnen uit arbeidsvoorwaardenagenda's uit de jaren '70 kunnen zo teruggevonden worden in hedendaagse nota's. Werkgevers verdiepen hun inzet aan de onderhandelingstafel in feite al veertig zijn: een continue druk op lagere loonkosten en arbeidstijden die maximaal zijn afgestemd op het bedrijfsproces. In de jaren 70 en 80 betekende dit vooral het afschalen van verworvenheden en in de jaren die volgden het verder fijnslijpen van manieren om loonkosten te drukken. Werkgeversorganisaties hebben ook al veertig jaar hetzelfde publieke verhaal over hun rol in de economie: het private bedrijfsleven is de motor van economische groei. Het matigen van lonen is een voorwaarde om concurrentieel te blijven, werkgelegenheid te behouden en zo welvaart en welzijn te blijven realiseren. Met name de arbeidsvoorwaardenagenda's van de vakbonden zijn sterk onderhevig aan ideologische verandering.
Saskia Boumans onderscheidt vier periodes in de ontwikkeling van vakbondsstrategieën. In de eerste periode (1977-1991) vormt er een gedeeld verhaal. Vakbonden accepteren loonmatiging om zowel werkgelegenheid als de verzorgingsstaat te beschermen. In de tweede periode (1992-2000) wordt de loonmatigingsstrategie voortgezet maar met een andere verantwoording. Vakbonden erkennen lonen nu als concurrentiemiddel in geglobaliseerde markten en stellen zelfs een 'maximale looneis'. Ook worden cao-onderhandelingen geleidelijk aan gedecentraliseerd. Zowel vakbonden als werkgevers willen de beslissingsbevoegdheid over arbeidsvoorwaarden meer op het bedrijfsniveau neerleggen. In deze periode komen de agenda's van vakbonden en werkgevers dan ook sterk overeen. In de derde periode (2001-2014) constateren de vakbonden dat ongelijkheid toeneemt en lonen stagneren, maar nemen anderzijds ideeën over flexibiliteit, employability en eigen verantwoordelijkheid over. Sinds 2015 nemen vakbonden afstand van eerdere ideeën over de rol van werk, lonen en arbeidstijden. Zo vervangen ze de ‘maximale looneis’ door een minimale looneis, proberen flexibilisering tegen te gaan en streven ernaar de economie te verschuiven van aanbod- naar vraaggestuurd. Het is dan ook in deze periode dat het aantal stakingen en acties toenemen.
In de discussie kwamen enkele interessante punten naar voren. Een deelnemer merkte op dat het naast het bestuderen van de eisen ook interessant is om naar de resultaten te kijken; zijn de gerealiseerde contractloonstijgingen ten tijde van de maximale looneis anders dan nu? Boumans geeft aan dat eerder onderzoek al heeft aangetoond dat de contractloonstijgingen al decennia min of meer de inflatie volgen. Haar onderzoek toont aan dat er verschillende visies zijn op de tactische rol van looneisen: wil de vakbond dat de boodschap is dat de eis is binnengehaald of wil ze dat de boodschap is dat werkenden recht hebben op meer gezien de economische situatie en de winstontwikkeling? Een andere deelnemer wees erop dat de naleving van cao's steeds moeilijker is geworden door de afnemende rol van het bedrijvenwerk. In veel sectoren ontbreken sterke kadergroepen, wat de actiebereidheid op bedrijfsniveau verminderd. En de vraag of het poldermodel inmiddels een conflictmodel is geworden? De meningen bleven hierover verdeeld.